Home > Thema's > Geschiedenis van het Nederlands katholicisme > 1800-1890: Katholieken in het Koninkrijk
1800-1890 (1): Katholieken in het Koninkrijk Meer weten: literatuur,
pag 1 - 2 - 3 - 4 In 1813 verlieten de Fransen Nederland, nadat Napoleon in Rusland een enorm militair echec had geleden. Willem Frederik, de oudste zoon van Willem V die in 1795 gevlucht was, kreeg in zijn verblijfplaats Londen het aanbod om als soeverein vorst de regering op zich te nemen. Onder zijn autocratische bewind bleef de vrijheid van godsdienst gehandhaafd. In 1827 werd een concordaat met Rome gesloten (maar nooit uitgevoerd), dat een einde aan de missiestatus van de katholieke kerk in Nederland moest maken, maar de koning ook een stem gaf in de benoeming van bisschoppen in de nieuw op te richten bisdommen. De overheid bleef bovendien de groei van kloosters nadrukkelijk aan banden leggen. Willem I beschouwde zijn koninkrijk nadrukkelijk als protestants, hoewel katholieken door de samenvoeging van de Noordelijke en de Zuidelijke Nederlanden tot het nieuwe Verenigd Koninkrijk der Nederlanden tot 1830 in de meerderheid waren. In dat jaar brak de Belgische opstand uit die in 1839 tot een definitieve splitsing leidde van het koninkrijk in Nederland en België in 1839. Willem I koesterde het ideaal van één nationale kerk, waarin de vorst aanzienlijke zeggenschap zou hebben. Dit streven naar overheidsinvloed in kerkelijke zaken zou in de Nederlands Hervormde Kerk (die tegenwoordig deel uitmaakt van de Protestantse Kerken in Nederland (PKN)) leiden tot de Afscheiding (1834). Met katholieken had Willem I niets op. Katholieken hadden op religieus terrein officieel wel dezelfde rechten als protestantse kerkgenootschappen, maar werden toch ook met enige ambivalentie bejegend. Willem I legde de basis voor een protestants nationaal Nederlands zelfbeeld. Dit zelfbeeld stoelde op de verbintenis van God, Nederland en het koningshuis, die haast mythische proporties aannam. God, Nederland en de Oranjes waren niet door toeval aaneengesmeed, maar werden voorgesteld als een onlosmakelijke, door God gewilde drieëenheid. God was de God van Nederland, Nederland was het beloofde land, dat zelfstandig was geworden dankzij Willem van Oranje, de Vader des Vaderlands, die de ware, gereformeerde religie als het ware had ingeplant. In deze mythe werden de inspanningen van Willem van Oranje vóór religieuze tolerantie en tégen het opleggen van een staatsgodsdienst als het ware weggeschreven. Katholieke historici zouden dit geschiedbeeld vanaf het laatste kwart van de negentiende eeuw bekritiseren. Meer weten
Joris van Eijnatten en Fred van Lieburg, Nederlandse religiegescihiedenis (Hilversum 2005) hoofdstuk 9. |